LONDON – Er is wellicht geen religie die westerse liberalen aantrekkelijker vinden dan het boeddhisme. Politici spreker vol lof over de Dalai Lama, beroemdheden verdiepen zich in boeddhistische meditatie, wetenschappers en filosofen beweren dat het boeddhisme ons veel te leren heeft over de menselijke natuur en psychologie.
Zelfs sommige van de zogenaamde Nieuwe Atheïsten zijn gevallen voor de allure van het boeddhisme. Voor de meeste van zijn westerse sympathisanten is het boeddhisme een diep humanistische visie, minder een religie dan een filosofie, een manier van leven om vrede en harmonie te creëren.
De Rohingya’s van Myanmar hebben een heel andere kijk op het boeddhisme. De Rohingya zijn moslims die overwegend leven in Rakhine, een provincie in het westen van Myanmar, grenzend aan Bangladesh. De oudste Moslim-nederzettingen dateren daar uit de zevende eeuw. Tegenwoordig zijn er in het land dat voor 90 procent bestaat uit boeddhisten ongeveer acht miljoen moslims, van wie ongeveer een op de zes Rohingya is.
Voor de regering van Myanmar bestaan de Rohingya simpelweg niet. De overheid is bezig met een nationale volkstelling; 135 etnische bevolkingsgroepen worden vermeld op het formulier. Eén etniciteit is opvallend afwezig: de Rohingya, die zichzelf van de overheid moet definiëren als ‘Bengalen’ (lees: ‘buitenlanders’). “Als we een familie vragen over hun etniciteit en zij zeggen Rohingya, zullen we dat niet accepteren,” zei de presidentiële woordvoerder, Ye Htut, onlangs.
De problemen van de Rohingya zijn veel ernstiger dan enkel de weigering door de staat om hun identiteit te erkennen. Hun bestaan ansich wordt bedreigd.
Sinds 2012 is er sprake van een constante reeks pogroms tegen de Rohingya. Dorpen, scholen en moskeeën zijn aangevallen en verbrand door boeddhistische bendes, vaak geholpen door veiligheidstroepen. Honderden Rohingya zijn gedood en maar liefst 140.000 mensen – meer dan één tiende van de totale Rohingya-bevolking – zijn dakloos. Een onderzoek in september vorig jaar door de onafhankelijke Sentinel Project for Genocide Prevention gesuggereerd dat “recente geweld veel verder gaat dan louter pogroms ” en ontwikkeld zich tot “een etnische zuivering van hele regio.”
De anti-islamitische campagne staat onder leiding van boeddhistische monniken, die beweren dat hun acties in overeenstemming zijn met de eisen van hun geloof. De belangrijkste anti-Rohingya organisatie, de 969-beweging, ontleent zijn naam aan de negen kenmerken van Boeddha, de zes kwaliteiten van zijn leer en de negen kenmerken van de monniken. Haar leider, een monnik genaamd Wirathu, heeft naar verluidt zichzelf de ‘Birmese Bin Laden’ genoemd. Moslims, zo vertelde hij een interviewer, “planten zich snel voor en zijn zeer gewelddadig.” Omdat “de Birmese bevolking en de boeddhisten elke dag worden verslonden,” zo gaat hij verder, “moet de nationale godsdienst worden beschermd.”
De extremistische monnik heeft een ‘nationale ras bescherming wet’ voorgesteld op grond waarvan een niet-Boeddhistische man die een boeddhistische vrouw te trouwen zou moeten bekeren tot het boeddhisme en toestemming dient te verkrijgen van de staat. Het voorstel heeft de steun van de president van Myanmar Thein Sein verworven en kan rond eind juni geeffectueerd worden.
Hoe gaan we de perceptie van het boeddhisme als een filosofie van vrede en deze lelijke realiteit van de door boeddhisten geleide pogroms in Myanmar met elkaar te verzoenen?
Weinigen zullen suggereren dat er iets inherent mis is aan met boeddhisme dat heeft geleid tot deze vervolgingen. In plaats daarvan zullen de meesten erkennen dat het anti-moslim geweld in Myanmar zijn wortels heeft in de politieke strijd die gaande is in het land.
De militaire junta die in 1962 aan de macht kwam heeft vaak geprobeerd om steun van de bevolking te verkrijgen door het aanwakkeren van haat tegen minderheden. Het heeft de Rohingya ontdaan van hun burgerschap, heeft hen opgelegd om vrij te reizen, voor onderwijs en voor grondbezit. Het heeft zelfs een ‘twee-kind-beleid’ opgelegd op alleen de Rohingya families, om hun bevolkingsomvang te beperken.
Paradoxaal genoeg hebben de recente successen van de democratische beweging in Myanmar de problemen van de Rohingya alleen maar ergergemaakt. In een poging om zijn positie te versterken, heeft de overheid haar retoriek van haat aangescherpt, terwijl de tegenstanders van het regime hebben geweigerd om de Rohingya te steunen uit angst te vervreemden van de boeddhistische meerderheid.
De leider van de democratische beweging, de Nobelprijswinnares Aung San Suu Kyi, zwijgt schandelijk, en is enkel bereid om geweld in het algemeen te verbieden. Leden van haar Nationale Liga voor Democratie zijn openlijk betrokken bij extremistische anti-Rohingya organisaties. Het is niet zo dat de leerstellingen van het boeddhistische geloof verantwoordelijk zijn voor de pogroms, maar degenen die uit zijn op confrontatie hebben zichzelf in het gewaad van de godsdienst gehuld als een manier om in hun kiesdistrict rechtvaardiging voor hun acties te verkrijgen. Wat waar is in Myanmar geldt ook voor veel andere conflicten met religieuze groepen – van Pakistan tot Nigeria, van Indonesië tot Centraal-Afrikaanse Republiek. Het oplaaien van dergelijk geweld heeft ertoe geleid dat regelmatig religie ansich, en de islam in het bijzonder, als de oorzaak van het conflict wordt gezien.
Religie speelt, vanzelfsprekend, een rol in deze confrontaties, maar het zou verkeerd zijn om deze conflicten puur als een religieus iets te zien. Wanneer groepen strijden om politieke macht benutten zij religie; haar rol is vaak om de identiteit van de andere groepen te demoniseren en de acties en handelingen van de eigen groep te rechtvaardigden.
Het anti-moslim geweld in Myanmar kan ons doen twijfelen aan onze vooroordelen over het boeddhisme. Het moet ons zeker doen twijfelen aan de houding van mevrouw Aung San Suu Kyi, die in het Westen over het algemeen wordt gezien als een onverschrokken vrijheidsstrijder.
Terwijl veel westerse waarnemers de politieke aanleidingen van het sektarisch geweld Myanmar erkennen, valt op dat slechts weinigen bereid zijn zo genuanceerd te spreken over andere conflicten waarin de islam een rol speelt. Misschien zal het lot van de Rohingya ook van ons vragen om eens na te denken andere conflicten waar religie een rol speelt en zal ons dwingen om daarvan minder zwart-wit te denken.
(dit opiniestuk is geschreven door Kenan Malik voor de New York Times en is gepubliceerd op maandag 19 mei 2014)