Hierover werd het volgende geschreven: “De Nederlandse overheid lijkt niet onder de indruk van de mensenrechtenschendingen. Vorig jaar mei – één maand na de publicatie van het HRW-rapport over etnische zuivering in het land – reisde minister Schultz van Haegen (infrastructuur en milieu) af naar het land. Zonder enige schaamte sprak ze in een persbericht over een partnerschap ‘gebouwd op (…) eerbiediging van mensenrechten’.
Twee weken geleden was Schultz opnieuw in het land waarvan de regering een etnische zuivering op een van haar eigen bevolkingsgroepen uitvoert. In het nieuwsbericht dat het ministerie van infrastructuur en milieu daarover publiceerde, is het begrip ‘mensenrechten’ maar volledig achterwege gelaten.”
Schriftelijke reactie van minister Schultz van HaegenDeze week heeft Stichting as-Salaamah wal’Adaalah een schriftelijke reactie van de minister ontvangen naar aanleiding van dit opiniestuk. In haar brief benadrukt Schultz van Haegen dat de handelsmissies als doel hebben om diverse waterprojecten in het land te realiseren die ten gunste dienen te komen van alle inwoners van Myanmar. Daarnaast benadrukt de minister dat in het afgelopen jaar € 650.000 is uitgegeven aan projecten in Myanmar ten aanzien van etnische minderheden, mensenrechtenverdedigers etc.
Waardering
Stichting as-Salaamah wal’Adaalah waardeert het dat de minister de tijd heeft genomen om een reactie op het opiniestuk te schrijven. Wij onderkennen dat de enige wijze om tot een verbetering van de behandeling van de Rohingya in Myanmar te komen, politieke en diplomatieke druk is. Hierbij is de dialoog met de Nederlandse regering – direct of indirect – onmisbaar.
Geen overtuigende argumenten
Wij zijn echter in het geheel niet gerustgesteld door de inhoud van de brief. Allereerst menen wij dat de omschrijving van een handelsmissie alsof het een vorm van ontwikkelingshulp betreft minstens een te rooskleurige voorstelling van zaken is. De handelsmissie heeft primair als doel handel te genereren op een wijze dat de deelnemende Nederlandse bedrijven hier een financieel gewin kunnen behalen. Daarnaast hebben de Rohingya in moslimghetto’s en IDP-kampen – bewust afgesloten van voldoende voedsel, drinkwater en medische voorzieningen – weinig belang bij het succes van deze projecten.
Problematischer is echter dat de gesprekspartner tijdens deze handelsmissie de overheid van Myanmar is. Deze overheid erkent de Rohingya simpelweg niet als inwoners van Myanmar. President Thein Sein heeft op 12 juli 2012 tegenover een delegatie van UNHCR in Nay Pyi Taw gezegd: “Het is onmogelijk om de Rohingya te accepteren die etnisch gezien niet tot onze onderdanen behoren en die illegaal het land zijn binnengekomen. De enige oplossing is dat deze illegale Rohingya worden overgedragen aan UNHCR of om hen uit te zetten naar een ander land die hen wel accepteert.”
Op 15 juli 2013 heeft president Thein Sein tijdens een bezoek aan London gezegd: “Wij kennen de term ‘Rohingya’ niet.”
Het is mogelijk dat door minister Schultz van Haegen tijdens de handelsmissie uitspraken zijn gedaan waarin zij het belang uitdraagt dat alle inwoners van het land de vruchten zouden moeten plukken van de handelsmissie, maar de toehoorders hanteren een geheel eigen interpretatie van de aanduiding ‘alle inwoners’. Het zou naïef zijn om te denken dat deze uitgesproken goede bedoelingen van de minister op enige wijze de etnische zuivering van de Rohingya in Myanmar zullen tegengaan. In tegendeel, de regering van het land ervaart dat Nederland ondanks deze etnische zuivering haar handelsrelatie wil verdiepen en uitbreiden.
Graag gaan wij na het zomerreces verder in dialoog met de Nederlandse regering om haar beleid ten opzichte van Myanmar vorm te geven op een wijze die zal bijdragen aan het beëindigen van de etnische zuivering van de Rohingya.